Dit was de uitspraak van de hoogste bestuursrechter, de Centrale Raad van Beroep tegen de gemeente Etten-Leur op 11 januari 2017. Deze gemeente had een vrouw die hulp nodig had het persoonsgebonden budget (pgb) gestopt.
De 62 jarige vrouw die alleen in haar appartement woonde, kon wegens haar lichamelijke beperking haar huishoudelijke taken niet meer uitvoeren. Aan haar is hiervoor wegens de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) het pgb toegekend voor 2 uur per week.
 Ze betaalde met dit geld haar dochter voor deze huishoudelijke hulp.
De gemeente Etten-Leur dacht wegens de nieuwe Wmo-wet juist te handelen door middel van het stopzetten van haar persoonsgebonden budget. 
Het college van Etten-Leur stelde zich op het standpunt dat de betrokkene de problemen bij huishoudelijke verzorging zelf kan oplossen door een beroep te doen op haar eigen sociale netwerk, in dit geval haar dochter. Daarbij zou zijn meegewogen dat twee uur per week beperkt van omvang is en de dochter dichtbij woonde en zij geen baan elders had. Tevens mocht volgens het college van haar verlangd worden dat zij de zorg blijft leveren zolang haar persoonlijke situatie niet wijzigt.
 
Maar de Centrale Raad van Beroep zegt helder in haar uitspraak dat de hulp van de dochter niet aangemerkt kan worden als mantelzorg, zodat niet kan worden gezegd dat betrokkene met de inzet van mantelzorg voldoende in staat is tot zelfredzaamheid bij het doen van het huishouden.
De mate waarin het lukt om een beroep te doen op mantelzorgers en of personen uit het sociale netwerk van de zorgvrager is afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden en de mate waarin zij bereid en in staat zijn ondersteuning te bieden: “Van enige vorm van dwang kan daarbij geen sprake zijn”, aldus het CRB.


Voor de integrale uitspraak klik hier.
 

Publicatie Volkskrant